Maak een keuze

1. Het aanslagtarief hangt af van de hoogte van je inkomen, hoe hoger je inkomen, hoe ... het aanslagtarief.

   1.   ?    hoger
   2.   ?    lager

2. Over welke soort inkomst gaat het: huur

   1.   ?    inkomsten uit arbeid
   2.   ?    onroerende inkomsten
   3.   ?    roerende inkomsten
   4.   ?    diverse inkomsten

3. Over welke soort inkomst gaat het: wedde

   1.   ?    inkomsten uit arbeid
   2.   ?    onroerende inkomsten
   3.   ?    roerende inkomsten
   4.   ?    diverse inkomsten

4. Over welke soort inkomst gaat het: geld op je spaarrekening

   1.   ?    roerende inkomsten
   2.   ?    onroerende inkomsten
   3.   ?    diverse inkomsten
   4.   ?    inkomsten uit arbeid

5. Het aanslagjaar is het jaar waarin je de inkomsten verdiende.

   1.   ?    Ja
   2.   ?    Neen

6. Het jaar waarin de inkomsten verdiend worden is het

   1.   ?    belastbaar tijdperk
   2.   ?    aanslagjaar

7. Welke inkomsten zijn inkomsten uit arbeid?

   1.   ?    aandelen
   2.   ?    ziekte- en invaliditeitsuitkering
   3.   ?    kadastraal inkomen

8. Wanneer je kosten maakt voor je beroep mag je deze kosten aftrekken van je belastbaar loon. Wanneer je echter geen kosten maakt, mag je een fictief bedrag aanrekenen. Hoe noemen deze kosten?

   1.   ?    beroepskosten
   2.   ?    kosten voor kinderen ten laste
   3.   ?    forfaitaire kosten
   4.   ?    verplaatsingskosten woon-werkverkeer

9. Een gezin met 2 kinderen die eenzelfde inkomen heeft als een gezin met 3 kinderen zal minder belastingen betalen.

   1.   ?    Ja
   2.   ?    Neen
   3.   ?    Evenveel